► Aa ~ Bb ~ Cc ~ Dd ~ Ee ~ Ff ~ Gg ~ Hh ~ Ii ~ Jj-Kk ~ Ll ~ Mm ~ Nn ~ Oo ~ Pp ~ Qq ~ Rr ~ Ss ~ Tt ~ Uu ~ Vv-Xx-Zz
- - - - - - -
sacel. - sacellanus
s. - susceptores
sc. - scilicet
scolas. - scolasticus
scrips. - scripsit
sct. - sanctus
sen. - senior
spons. - sponsus, sponsalia
s.p.q. - senatus populus que
s.r.e. - sancta romana ecclesia
s.s. - sacre sanctorum
st. - sunt; sanctus
sti. - sancti
s.t.d. - sanctae theologiae doctor
susc. - susceperunt, suscepit, susceptor
- - - - - - -
sabbati dies - zaterdag
sabbatum - zaterdag
sacellani - kapelanen, onderpastoors, geestelijken die de kapelanijen bedienen
sacellanus - kapelaan, onderpastoor, hulppriester
sacellum - kapel
sacer - heilig, gewijd
sacerdos - priester, kapelaan
sacra baptismatis unda ablutus - gezuiverd door het heilig water van het doopsel
sacra communio - de heilige communie
sacramentaliter - sacramenteel
sacramentis munitus - voorzien van de sacramenten
sacramento sacri olei munitus - voorzien van het heilig oliesel
sacramentum - sacrament
sacramentum extremae unctionis - het sacrament van het laatste oliesel
sacramentum matrimonii - het sacrament van het huwelijk
sacramentum poenitentiae - het sacrament van de biecht
sacrista[nus] - misdienaar, koster
sacro oleo provisus - voorzien van het heilig oliesel
saepius - vaak, meerdere malen
saldus - waardeloos, ongebruikt, schuldig
samiator - slijper, polijster [van wapens en gereedschap]
sanctae theologiae doctor - doctor in de godgeleerdheid
sanctimonialis - religieus, devoot, heilig persoon
sanctis sacramentis - met de heilige sacramenten
sanctum sanctorum - het heilige der heiligen
sanctus [vrw. -a] - heilig
sanguinem spuens - bloed spuwend
sanguinis fluxum - bloedvloeiing, bloedstroom
sartor - kleermaker, snijder
sartrix - kleermaakster
satelles - vazal, leenman, gewapend bediende
satrapa - stadhouder, leenman
scabini - schepenen, wethouders
scabinus - schepen, wethouder
scandularius - dakdekker
scilicet - namelijk, te weten
scindere - uit-, weghalen [bij een bevalling]
scissum - eruitgerukt
sclatorius - dakdekker, leidekker
sclopetus - buks, geweer, geweerschot
scolasticus - scholaster, hoofdschoolmeester [vaak een geestelijke]
scoparius - straatveger, bezembinder
scorpionarius - [kruis]boogschutter
scortator - hoerenloper, verwekker van onecht kind
scortum - lichtekooi
scriba - secretaris, klerk, schrijver
scribere - schrijven
scriniarius - schrijnwerker, meubelmaker; secretaris
scrinifex - zie scriniarius
scripsit - heeft geschreven
scriptor - schrijver, klerk, secretaris, opsteller [van testamenten]
scrutarius - uitdragen, opkoper, oudeklerenkoper
sculptor imaginum - beeldhouwer
scultetia - schouten ambacht
scultetus - schout, hoofd van gerecht en politie, politiebeambte
se affinare - door huwelijk verwant worden, verzwageren
se scribere ignaros declaraverunt - verklaarden niet te kunnen schrijven
se scribere ignarum declaravit - verklaarde niet te kunnen schrijven
secretarius - secretaris
secta - secte
secta luteranorum - de secte der lutheranen
secula seculorum - tot alle eeuwigheid
secundo - ten tweede, op de tweede
secundus - tweede
sed - maar
sedecim - zestien
sedes - stoel, zetel [sancta sedes = heilige stoel]
sellarius - zadelmaker
semel - eenmaal
semen - zaad, kroost, spruit, geslacht
semiennis - een half jaar oud
seminis - van het zaad, van het nageslacht
semistultus - halfdwaas
senatus populusque ... - de senaat en het volk [van] ...
senectus - ouderdom, hoge leeftijd
senectute confectus - zwak van ouderdom
senectutis - van de ouderdom
senescalcus - hofmaarschalk, oudste dienaar
senescalissa - vrouw van een hofmaarschalk
senex - oud, bejaard, grijsaard, oudeman/vrouw [meestal boven de zestig jaar]
senexadolescens - oude vrijer
senii - van de ouderdomszwakte, van het verval van krachten
senilicus - oud mannetje
senilis - afgeleefd, vervallen door ouderdom
senio confectus - door ouderdom uitgeput
senio consumptus - door ouderdom uitgeput
senior - de oudere, de oudste
senis - van de oude, van de grijsaard
senium - ouderdomszwakte, verval van krachten
sententia - vonnis
sepelivi - ik heb begraven
septem - zeven
septem dies - zeven dagen
september - september
septembris - in september
septemdecies - zeventienmaal
septemdecim - zeventien
septennis - zeven jaar oud
septies - zevenmaal
septimana - week
septimo - op de zevende
septimus - zevende
septimus decimus - zeventiende
septingentesimus - zevenhonderdste
septingenti - zevenhonderd
septuagenarius - zeventiger, zeventigjarige
septuagenties - zevenhonderdmaal
septuagesimus - zeventigste
septuagies - zeventigmaal
septuaginta - zeventig
septuennis - zevenjarige
sepulchrum - graf, grafmonument
sepultura - begrafenis, graf, het verbranden van een lijk
sepultus [vrw. -a] - begraven
sepultus in choro - in het koor begraven
sepultus in coemeterio - op het kerkhof begraven
sepultus in ecclesia - in de kerk begraven
sepultus in ecclesiae navi - in het schip van de kerk begraven
sepultus in templo - in de kerk begraven
sericarius - zijdehandelaar, zijdewerker, zijdewever
servatis servandis - met in achtneming van de voorschriften
servitus - erfdienstbaarheid [op een huis of een stuk grond], dienstbaarheid
servitutes rerum - erfdienstbaarheden, lasten waarmee een erf is bezwaard ten dienste van een ander erf
servus - knecht, dienaar, bediende, lakei, gezel, ook beambte
sescentesimus - zeshonderdste
sescenti - zeshonderd
sescenties - zeshonderdmaal
sesquiennis - van anderhalfjaar
seu - of
sex - zes
sexagenarius - zestigjarige, zestiger
sexagies - zestigmaal
sexagesimus - zestigste
sexaginta - zestig
sexennis - zes jaar oud
sexies - zesmaal
sextus - zesde
sextus decimus - zestiende
sexus - geslacht
sic - zo, op deze wijze
sicut - zoals, alsof
sicut et - zoals ook
signatum erat - was getekend
signatura - handtekening
signifer - vaandeldrager, aanvoerder
silva - bos, woud
similarius - bakker van wittebrood
similis - gelijk
sine - zonder
sine die - zonder bepaalde dag van behandeling [bij een rechtszaak]
sit venia verbo - vergeef me het woord
situ - ter plaatse
situs - plaats, de situatie, oorspronkelijke toestand
sive - of wel, ook wel
soboles - zie suboles
sobrina - nicht, zustersdochter
sobrinus - neef
socer - schoonvader
socer magnus - grootvader van de huwelijkspartner
socer major - overgrootvader van de huwelijkspartner
soceri - van de schoonvader
socrinus - vrouwsbroeder, zwager
socrus - grootmoeder
socrus magna - grootmoeder van de huwelijkspartner
socrus major - overgrootmoeder van de huwelijkspartner
soldanus - huurling, soldaat
solemnicatio - huwelijksvoltrekking
solemnitatio - plechtigheid, formaliteit
solemniter - plechtig
solemnizatum - ingezegend
solicessatio - braakligging
solitis proclamationibus - na de gebruikelijke huwelijksafkondigingen
sollers - bekwaam
solum - alleen [lijdend voorw.]
solus - alleen
soluta - ongehuwde vrouw, alleenstaande vrouw
solutus - ongehuwde man, alleenstaande man
solvit - heeft betaald
soror - zuster
soror patris - zuster van de vader
sororcula - zustertje
sorores - de zusters
sororis - van de zuster
sororius - zwager, zustersman, zusterlijk
sororum - van de zusters
spica - korenaar
spicarium - graanzolder
spiritum deo reddivit - gaf zijn/haar geest aan God terug
spiritum exhalavit - blies de laatste adem uit
spoliationes - vernielingen, brandstichtingen, plunderingen
sponsa - bruid
sponsalia - verloving, trouwbeloften, ondertrouw, verlovingsfeest, huwelijksonderricht, bruidschat, huwelijksgift
sponsalitius - de verloving betreffend
sponsalium - van de verloving
sponsari - huwen, met iemand trouwen
sponsor - borg, doopgetuige
sponsoris - van de borg, van de doopgetuige
sponsus - aanstaande bruidegom, verloofde
sportularius - mandenmaker, mandenvlechter, biezenvlechter
spurius [vrw.-a] - bastaard, [onwettig] kind
sputo sanguinis - door een bloedspuwing
stannarius - tinnegieter
staterarius - wagenmaker, rijtuigmaker
statim [ook stetim] - terstond, onmiddelijk
status animarum [lett. staat van de zielen] - lijst van de parochianen
sterculinum - mesthoop, beerput
sterilitas - onvruchtbaarheid
sterquilinum - mesthoop, beerput
stetim [zie statim]
stirpis - van de stam, van de familie, van de afstammeling, van de nakomeling
stirps - stam, familie, afstammeling, nakomeling
studiosus - studerend, student
stultus [vrw. -a] - gek, zot, beroofd van zijn/haar zinnen
suae coniugis [legitimae] - van zijn [wettige] echtgenote
suae uxoris [legitimae] - van zijn [wettige] echtgenote
sub - onder, omstreeks, tegen
sub conditione - onder voorwaarde
sub dimissorialibus reverendus dominus pastoris sponsi - met de verlofbrieven van de eerwaarde heer pastoor van de bruidegom
sub hac parochia - onder deze parochie
sub iuramento - onder eed
sub mediam noctem - omstreeks middernacht
sub meridiem - tegen de middag
sub urbe - buiten de stad
sub vesperam - tegen de avond
subcenturio - tweede- of onderluitenant
subcommendator - officier
subditus - onderdaan, leenman, ingezetene, inwoner
subitanea morte - door een plotselinge dood
subitanee [Latijn subitaneus] - plotseling
subito - plotseling
subito defuncta - schielijk overleden
submatricularius - onderkoster
submersum - verdronken [lijdend voorw.]
submersus [vrw. -a] - verdronken
suboles - kind, afstammeling, nakomeling
subolis - van het kind
subscripsi - ik heb ondertekend
subsequens - [hieronder] volgend
subsignerant - hebben ondertekend
subtribunus - onderbevelhebber
subulcus - varkenshoeder, zwijnenhoeder
succursalis - hulpkerk
sufferator - hoefsmid
suffocatus - gestikt, gewurgd
suijuris - onafhankelijk [om zonder toestemming van de ouders te mogen trouwen]
summa gradu - met of in de hoogste graad
summo mane - 's morgens vroeg
summus pontifex - paus
sunt - zij zijn
superior dominus - leenheer, leider, vorst
superstes - overlevend, afstammeling, nakomeling
supplevit - trad op in plaats van, verving
supradictus - bovengenoemd
surdaster - hardhorend, doof, dovig
surdus - doof
surdus et mutus - doofstom
susceperunt - hebben ten doop gehouden, waren getuigen
susceperunt eum de sacrofonte - die zij opnamen van het Heilig doopvont
suscepit - heeft ten doop gehouden, was getuige
suscepto prius baptismale ab obstetrice - na eerst het doopsel ontvangen te hebben van de vroedvrouw [nooddoop]
susceptor - doopgetuige, doopvader
susceptores - doopgetuigen, doopheffers, peter en meter
susceptores erant - de doopgetuigen waren
susceptores fuerunt - de doopgetuigen waren
susceptorum - van de doopgetuigen
susceptrix - doopgetuige, doopmoeder
suscipere - ontvangen, dragen, heffen, ten doop houden, doopgetuige zijn
suscipi - gedoopt worden
suscipientes - doopgetuigen
suscipientibus - met als doopgetuigen
suscipio - ik ben doopgetuige
sutor - schoenmaker
suum - zijn, haar, hun [lijdend voorw.]
suus [vrw. -a] - zijn, haar, hun