Swolgen 1538-1598 jaargetijden en schenkingen aan de kerk
[blz. 36 recto - met waterschade en gaten:]
brab(ants) st(uiver) oick salmen dese vie[..] oc... gehoechgemiss
halden alle sonnendach. sal dit [... soo ........ ...]
een gehoechgemiss loonen. totten p[...] s[... .....]
jaergetijt oick misse lesen die priesters unser v[....]
altaren und sijnt Anthonis bedienen, sullen ... ...van dit
hebben een brab(ants) braspen(n)ick. hier toe su[ll]en o.e[kerck]
meisters noch werven und loonen eenen [p]ries[ter] die oick
misse leset op dit jargetijt, sullen [......] geeven den
koster enen braspenninck.
jaergetijt op Sijnt Matthijs avent Katrijn Geritz
dochter va(n) Middelick. die kerck sal hoer jaergetijt
doen halden eens des jaers; und hoer gehoechgemiss doen
halden des sondachs hier voer heeftt gebuert den
kerck van Swolgen twelff g(ulde)n, doen sy hoeren thoren
vol timmert hadde und die kerck sal drij kerssen
setten.
den iersten sondach inden vasten, oft post h[........]
jargetyt Seger van Schelberch und Henricken sy(n) huisfrou
die kerck sal willigen den pastor miss to [les]en [....]
Requiem, und gehoechgemiss tho halden des sondaechs
und oick alle weecken des goensdachs tot hoeren beijder
grafft te gaen verscheijden. die kerck sal der pastor
loonen gelyck ander jargetyden in des manieren gel[...]
item die kerck sal oick drij kerssen setten under die
misse, und drij priester willige(n) miss te lesen op desen dach
...iss, behaluen den pastor, und den coster loonen van
[blz. 36 verso:]
singen un(d) lu[uden] alde gewoonten alle andere jarge-
[tijt]en he[.....] van [.....]pt die kerk geboirt in gereeden
[geld]e vijff en twintich hornssen, und hebben on(t)fangen
[.....] kerckmeijster Jacop van Schelberch und Jacop Tijssen
[.....] hebbent aen die taeffel gelacht.
brab(ants) sal die kerck setten drij kerssen. und sal dit
voerss al uut richten. want sij heeft geboirt den som-
ma gelts in gereede, daer dese schepen(en) un(d) kerck m(eeste)r(e)n
mede genoechden, als Joannes Putmans Tonis Peter To-
niss soen Jacop Tijs und Hubert.
des iersten vrijdachs inden vasten, oft ante invocavit [= invocabit, 1e zondag van de vasten]
jaergetijt Henrick vanden Ven koster, und Met zij(n) huijs-
[fro]uw, und hoere alderen, als Willem vanden Ven en(de)
L[.....] zijn huijsfr(ou), Jan vanden Lair un(d) Lijsbet sij(n) huijs-
frouw. die kerck sal den pastor willigen dit jaergetijt
te halden, un(d) vigilie te lesen. und twee priesters miss
tho le[se]n totten pastor. drij kerssen setten onder die vi-
gilie miss en(de) miss. en(de) den coster loonen. ende oick
sal der kerck den pastoor willigen alle weecken te s...oft
[blz. 37 recto:]
tho gaen eens des vrijdachs. und [...] dese jargetijt sal
der pastoor miss singen. hier voir sal den kerck buere
loss ledich # bij der kercken bandt und in een [...]
stuck landts gelegen inden Raeschen boss, und den recht
geet daer door neven Reijner van Schelberch, van desen
voerss onderpanden sullen voer Henrick van den Ven und
sijn huijsfr[o]w vurss erftgenamen des jaers daer verich-
ten vier summeren roggen. und waert saecke dat sij
dess nijet en deeden, sal die kerck hoer voerss onder-
panden aenfanghen.
[in de rechtermarge een bijschrijving, waarnaar het # teken verwijst,
maar slechts deels leesbaar door beschadiging:]
# rogge [....]
ende [....]
merge(n) a[lle]
gelegen
des dienstdachs voer half vasten jargetijt Seger
van Schelberch, Trijn sijn huijsfr[o]w. die pastor sal dit
jargetijt un(d) gehoechgemiss halden mitten coster. daer
van sal die kerck gheven den pastoor twee brab(ants) st(uiver)
die coster oick twee brab(ants) st(uiver). hier toe sullen die
kerckm(eeste)r(e)n nog werven vijff priester die miss lesen,
gheven desen voerss ellicken twee brab(ants) st(uiver) vander kerc-
ken renthen want die kerck ontfangen hier va(n) hefft
twintich golde guldens in gereede gelde. und sal setten
drij kerssen. geschiet in tegenwordichheijt heer Goert
Leuwen pastoors kerckmeistern Jacop Thijs, Thijs Costers
schepen, Jan Putmans, Toniss Peters soen, a(n)no 1538.
[blz. 37 verso:]
des donderdachs [vo]er half vasten jargetijt Hubert
und Griet zijnre huijsfr[ow], Gerardt Huben; met sijn
huijsfr[ou]. die kerck sal dit jargetijt den pastor doen
halden, mit twee priesteren totten pastor, sal die vi-
gilie lesen, und miss singen. die kerck sal vijff wass-
kerssen setten die branden onder vigilie und miss selve
Thijs Costers und Reijnerken van Schelberch hebben g...
buert als kerckm(eeste)r(e)n van Hubert voerss : vijffentwintich
bescheijen hornss guldens. hier van sal die kerck loon(en)
den pastor, en(de) dat jargetijt und gehoechgemiss des
sonnendachs halden. hem drij brab(ants) st(uiver), den coster un(de)
die andere twee priester(e)n elck twee brab(ants) st(uiver) : anno
1548. des anderen dachs na Sijnt Hubertz dach.
noch heft Hubert vurss gegeven tot desen jargetijt
te halden XXV geldersche rijders, dat die kerckme(este)r(e)n
halden sullen, die pastor totten drij priestern daer bij
die op het jargetijt miss halden. en(de) daer oick drij
kerssen setten opten dach onder missen brande sulle(n)
dat sullen die kerckm(eeste)r(e)n all loonen in alder ge-.
woenten.
des vrijdach voer halff vasten jargetijt heer Jan de....
Rover priester, und meister Goerdt zijn soen pbr meist
bussen. die kerck sal willigen den pastor dat jarge-
tijt te halden, en(de) gehoechgemiss des sondachs. und oick
enen priester totten pastor willigen miss te doen.
und die kerck sol oick sette(n) drie kerssen ond(er) misse(n). hier u....
sal o(n)s kerck va(n) Swolgen hebbe(n) vijff vat rogge inde(n) Smalen-
broick, en(de)
[blz. 38 recto:]
des goensdache na halff vasten jargetijt Nelis
Wijkens, und Arnt sijns broeders. die kerck sal loo-
nen den pastor vanden jargetijt. und die pastor sal
des sonnendachs gehoechgemiss halden opten stoel altijt
tho graeff gaen. ende die kerck sal die kerssen setten,
den pastor loonen, mitten coster. hier voer sal den
kerk hebben eenen mergen lants daer omtrent die
helfft aff leijt aen die Mortels Kuel, un(d) die ander helfft
teijnden Geridt Hubertz Kloet
des vrijdachs na halff vasten jargetijt, Derick vande(n)
Eijnd, Geertruit zijn huijsfr[ow], Geridt van Eijnd hoer
soen en(de) Gertruit zijn huijsfr[ow], en(de) hoeren kijnderen
die kerck sal den jargetijt willigen, dat hij sal halde(n)
dit jargetijt, mit tween priestern, behalven den pas-
toor, mit vigilie. oick sal die investijt alle sondach
gehoechgemisse doen, mit namen voorss, ende des
vrijdaghs te graeff gaen alle weecken, ende setten
vijf barnende wass kerssen, en(de) loonen dem coster.
hier voer sal boiren die kerck van Swolgen vijf
summeren rogge(n) des jaers, die drij gelegen ter Horst
t Eijckenenbossch in meister Peters goet van Hegelsom;
und die twee in Geridt Huberts oft Hubert zijn
soens guedt tho Swolgen. item dese drij sum-
men roggen voorss, die gegolden hefft meister Peter
van Hegelsom uutter enen haeff geleghen tho Eijckenen-
[blz. 38 verso:]
boss dat hij gekoft hefft van Gijesken Custers, zijn
verlacht in een goedt gelegen te Swolgen, geheijten
Toniskens goet oft Smitkens hoff, achter Toniskens
schuijr. ind so wie desen hoff gebruijckt, salt mal-
der roggen voorss gelden. ende weert saecke dat
dit vurss onderpandt bleef liggen, so salmen dit vorss
malder roggen suecken in Jannis Puttmans goedt
anden beuckhoff. hier doer dese malder roggen dat
tot t IJckenenboss gelegen was, is verlacht inde(n) hoff
voerss, iss dat guedt anden kerchoff tho Swolgen
gekofft va(n) meister Peter van Hegelson ter Horst va(n)
lijffgewins rechten tot erff tijnss goedt, und dit
guit den hoff aen, den aenden kerckhoff leet. noch
hevet M. Peter voorss die gerechticheijt va(n) erfftijnss
des guets vurss aender kercken vrij verkofft, daer
na hebben Jan Putmans und Metgen sijn huijsfr[ou]
gekoren ons kerck van Swolgen tot eenen huer
und gelden hier jarlix een alt moerken, gelden-
de dit guet voerss tot erfftijnss rechten dess kercks
vuerss van Swolgen.
hier mit hefft Arndt Custer va(n) meister Peter va(n)
Hegelsom omtrent anderhalff veerdel landts, gele-
gen in dat Kerckfeldt, aen onser kercken to ge-
win, neven Jannis Puttmans landt, oick vrij ge-
geven sonder tijnssen van rechten / un(de) hefft hem, dair
schoenen voer geg(even) Jannis Putmans un(de) Metgen, dat
hoer jargetijt daer voer gehalden sold werden,
en(de) hebben voer enen landtheer allet tot erfftijnss
rechten, und gelden der kercken des jaer daer van
een Koelsch moerken. en(de) wanneer dat landt gewinss
[blz. 39 recto:]
noot hefft, so wintt men dat mit dobbelen tijnss.
dit hebben aen der hant Peter opten Kruijs, und
Bijlleken zij(n) dochter allet tot erff tijnss rechtens.
item van desen twee malder rogge die onss kerck
boirt van dese jargetijt. is een der geloist inden
tijden doen onse groote clock gemaeckt waert.
des goensdachs voer palmdach jargetijt heer Jan
vande Smijssen pastor dess kerck van Swolgen. die
kerck sal hebben twee malder rogge erffpachts, gele-
gen in een stuck erff den Kortten Boss genoempt, bij
eene(n) kamp, genoempt ten loper..... hier va(n) sal
die kerck willige den pastor dit jargetijt tho halden
dat hij misse en vigilie doet, die kerck sal de pa-
stoor uutreijcken drij Colsche witpenninck. noch sal die
kerck werven twee priester totte pastor, die oick misse
lesen sullen op dit jargetijt. und sullen ijtlich geven
twee Colsche witpenninck. oick sal die kerck den coster
geven ene(n) Colsche witpenninck, die dit jargetijt luijdt
und oick sal die kerck setten vijff wass kerssen, die
onder die miss un(de) vigilie branden. en(de) die kerckm(eeste)r(e)n
sullen den pastor willigen dat die alle weecken des son-
dachs op den graeff geet, und bidt voer die ziele
miserere un(de) deprofundis. und oick jargetijt doet mit
twee priestern, te graeff gaen metten pastor, insge-
lijcken gheven, als boven geschreven.
[blz. 39 verso:]
des vrijdachs voir palmdach jargetijt heer An-
thonis vander Smijssen und sijnre alderen meister
Anthonis pastor van Sijnt Pouwels to Coelen unde
Reijners Lenarts Meessen sijnre bruedern und susteren
die kerck sal hebben twee mergen der lantz geheeten
opgen loe, und vier vat roggen jarlix in dat
cloetgen hier van sal die kerck willigen den pastor
das dess sondachs gehoechgemiss doet voer hun allen
en(de) ter weten goensdachs und vrijdachs te graeff gae(n)
und oick jargetijt doet met drij priestern die kerck
sal setten vijff kerssen en loonen den coster der
priesteren sullen wesen drij behalven den pastor
Noch hefft heer Toniss vurss gemaeckt twee misse
op onser liever Vrouwen altaer tho Swolgen die me(n)
ter weecken sal doen ten eewigen dagen waer voer
sal die vicarius hesken un(de) bueren alle jaer thijen
malder roggen gelegen tot Lotthum in Peters
guedt ingen poell.
Item dese vier vat roggen die in dat cloetgen lagen
dese zijn verlacht un(de) sijn verlacht in dat landt dat
Lenart die Custer Hanrixsen Dercks hefft geerff-
pacht in dat kerckvelt neven daer die va(n) Tienraij
her tho kercken gaen en(de) is groot anderhalve(n) merge(n)
min off meer und is erff tinss goet en(de) wanneer
dat landt winnens noot hefft, so wint men dat met
dobbelen tinss oft saeck weere daer dese vier vat
roggen nijet betaelt en weeren un(de) Hanrixsen off zij(n)
erve(n) so sulle(n) die kerckm(eeste)r(e)n in dat selfste gebruijck
wesen daer Hanrisken nu in is winnen un(de) werven
un(de) bueren jarlix
[blz. 40 recto:]
den iersten vrijdach inden april hefft Heijn van
Tijegelen met sijn huijsfr(ow) een erffjargetijt
inder kercken van Swolgen. den pastor en(de) noch
enen priester daer bij, metten coster daer bij. die
cost(er) sal wijn en(de) broot doen, en men salse loo-
nen gelijck van alts gewoenlick is, waer voer die
kerckm(eiste)rs sullen heffen en(de) bueren achtijen st(uiver) brab(ants),
behandt en(de) gevest in eenen baendt gelegen achter
die schuer omtrent twee mergen groot nije erff.
des goensdachs na Beloken Paesschen, jargetijt
Wijnken Deelinx soen Hubrecht Deelis soen Delinx
ald(er)en met Zare hoeren aldere en(de) Stijne hoeren
susteren met hoeren kijnderen. die kerck sal willigen
den investijt, doen dat jargetijt, vigilie te lesen
en(de) allen sondach gehoechgemiss to halden. drij kersse(n)
the setten, und die coster loonen. Item Wijnken
Deelinx soen voerss hefft eens gegeve(n) en Derixken
a(nn)o 1502, die kerck van Swolge(n) XX rijnsse gulden tho
vollester eener dinssdachs miss. dit gelt hefft
die kerck belacht aen een erff malder roggen, ge-
lege(n) tho Raij inden Loenssche veldt, geheeten den
Rijeacker. en(de) dit voerss landt heeft Seger van
Schelberg Renirss soen ander handt als kerckm(eist)er.
item dit malder roggen dat Hubrecht Deelis soen vorss
gegeven hefft is oick belacht inde(n) Rijeacker, en(de)
hefft oick aend(en) handt kerckm(eist)er voerss, int jaer
ons heern dusent vijffhondert und veerthijen hebbe(n)
dese kerckm(eister)n dese twee mal(der) rogge vurss v(er)kofft
un(d) dat gelt is aen die clock gelacht
[blz. 40 verso:]
des diensdachs voer Onser Vrouwen Lamentatie, o-
der na der nagel un(de) speer dach. jargetijt Geridt
Hubrechts und Catthrijn sijn huijsfr(ow) und hoeren al-
dere beijder. Die kerck sal dit jargetijt den pastor
doen halden, met ene(n) priester totten pastor, und drij
wass kerssen setten. Jacop va(n) Schelberch un(de) Jacop Tijss
hebben gebuert als kerckm(eiste)rs va(n) Geridt Huberts, twin-
tich currente gulden. hier va(n) sal die kerck gehoechgemisse
des sondachs halden, en(de) oick den andern priester
und den coster, und die pastor sal oick vigilie lesen.
des goensdachs nae meij dach, jargetijt Reinijr van
Schelberg, en(de) Alidt sijn huijssfr[ow]. die pastor sal jar-
getijt halden, vigilie lesen, en(de) des sondachs gehoech-
gemiss doen, en(de) dan alst jargetijt is tho graeff gaen
op hoerder drij graeff, und oick ter weecken ene(n) dach
hoer graefft visitieren. hier va(n) hem die kerck een
sumern rogge uutrichten. die kerck sal setten onder
misse en(de) vigilie die wasskerssen, en(de) die coster lone
hier voer sal die kerck bueren jaerlix een malder rog-
gen tho Raij dat Peter Teuss tho Venloe gilt
en(de) Seger va(n) Schelberch hefft dit malder roggen
gewonnen als kerckm(eist)er na den Raedtschen rechten
dit voerss is verkofft, en(de) dat gelt is inden kerc-
ken orber gelacht.
[blz. 41 recto:]
des vrijdachs na meijdach, Renijrs jargetijt va(n)
Schelberch und Leen sijn huijsfr(ow), und Thijs hoer soen.
die kerck sal willigen den pastor dat jargetijt te
doen, tho graeff gaen, gehoechgemiss te doen, en(de) den
coster loonen. die kerck sal willigen den pastor mitt
tween priesteren; un(de) loonen, hier van hefft die kerck
vijff ferdel lants, gelegen opten Oesterbosch, und aenge-
fange(n) hebben doen sij hoer clock goten.
geschiet int jaer XVc, und XXXVIII [= 1538], und ten geet ons
kerck nijet aen. in desen manieren sal ons pastor Swol-
gen dit erff jargetijt hier na beschreven halden, dem koster
geven twee brab(ants) st(uiver) want hij inhelt een halff malder
rogge(n) erffelick, twelck Toenisken Peter Toeniss soen
lijffgewin geldende hefft inden Wermhoff, und is zij(n)
lijffgewin. salmen so duck alst gewinss van noode(n)
hefft, met ene(n) halve malder rogge winnen aen Toenisken
erven voerss. oick ist gevoerwaert, nijet versterve(n)
sal, so verre Toeniss offt sijn eruen dat halff malder
rogge te gewin betaelt wordt, off alsulcx nijet betaelt
als voorss is, moge(n) sij dat met recht versuecken. dit
geschiet met will, en(de) weetenhz heer Goerdt Leuwen
pastor Thoenis vurss fundatoors schepen Geridt va(n)
Middelick Jan Putmans kerckmeistern Jacop Thijs,
und Thijs Custer
des goensdachs voer Pinxsten salmen halden jaerge-
tijt Peter Thoenis und Gerdt Midel sijn huijsfr[ow]
un(de) Hijllen Thonis sijn huijsfr[ow]. op dit jaergetijt sal die
pastor off capellaen van Swolgen vigilie lesen un[de]
[blz. 41 verso:]
miss lesen, en(de) na der miss tho graeff gaen op Peter
en(de) Gerdtz vurss graeff den dach alleen, en(de die pas-
tor off capellaen sal hier gheen gelt hebben, sal die
coster voer sijn persoon geven enen seister roggen
dat dit jargetijt gehalden woert, uut Cuijpers guedt
jarlix geldende, dat onderpandt is Cuijpers huijss un(de)
hostat waer ut een sum(mer)en rogge geldende
noch sal die pastor daer voer miss doen, en(de) tho gra-
ve gaen, dat gantze jaer sondachs gehoechgemiss
halden etc.
des vrijdachs voer Sijnt Servaes jargetijt, Peter
die Moller, metgen sijn huijsfr(ow) Jan die Moller
Trijn zij(n) huijsfr(ow), Peter van Haverkamp. die kerck
sal dit jargetijt doen halden, met vijff priestern
behalven den pastor, und drij kerssen setten, und
des sondachs gehoechgemiss halden opten stoel. die
pastor sal oick vigilie lesen als dat jargetijt is
hier va(n) sal die kerck den pastor va(n) dit jargetijt
en(de) vigilie te lesen, und gehoechgemiss te doen deser na-
men voerss, loonen, en(de) oick die vijff priestern loo-
nen, en(de) die kerck sal oick loonen den coster, und
geven hem sijn presentie ene(n) braspen(ninck) brab(ants). die
kerck hefft hier va(n) ontfangen een seker som(m)a geltz.
[blz. 42 recto:]
des vrijdachs na Sijnt Servaes jargetijt Meus
die Veere, die kerck sal dem pastor willige(n) dat jar-
getijt tho halden, en(de) sondachs gehoechgemiss, en(de) oick
sal die kerck werven enen priester totten pastor. en(de)
setten drij kerssen. hier va(n) hefft die kerck, drij
malder rogge. dat een malder gilt Wijnke(n) van
Ravensacker, in dat mach hij loessen na erffkoop.
die kerckm(eiste)rs hebben die twee malder geboert, en(de)
hebben die aen die clock gelacht. und dat ander
malder is geloest.
anno d(omi)ni 1593 hefft der eerw. hoichgeleertte
heer Johann van Swolgen, doctor utriusq(ue) iuris,
el.ster canonicus inden Dom zu Colen, und Do-
chandt zum Andreen, gemaeckt een erff jargetijt
inder kercken tho Swolgen, twelck gehalden sal wor-
den dienssdach na Heijlich Drijvuldichdach, met
den pastor va(n) Swolgen, und mitten vicario va(n) Onser
Liever Vrouwen altaar, und noch mit die pastoren
va(n) Broichusen, Vorsst en(de) Blitterswijck. dit jarge-
tijt sal der pastor van Swolgen halden, und daer
inne memorie halden dess voerge(screven) heern fundators,
sijner alderen, bruedern, sustern, bloetverwandte(n),
und guetdoendern. und sal ene(n) ijdem vande vorg(enoemde)
priestere(n) gheven vier alde brab(ants) st(uiver) item den
kerckm(eiste)rn voer dat gelucht drij st(uiver) en(de) de(n) coster
[blz. 42 verso:]
oick so veel. tot desen voerg(enoemde) jargetijt sullen erschij-
nen negen huijss aermen va(n) Swolgen, off bij gebreck
al daer, vanden naesten dorpen. van welcken een
ijdder hebben sal een halft malder rogge, uut onder-
pandt va(n) lant segel und brijeff, jarlix onloss-
baer renthen. welcke aerme(n) sullen onder de dienst
bidden voer die zielen der voerg(enoemden). offt ingefal sij
sulchs nijet en doen, sullen sij dat selvige jaer nicht
o(n)tfangen, ten weere sij bij bewijsslicke cranckheit
sich kundten ontschuldige(n). und sal der pastoor heb-
ben jarlix, twee malder rogge uut den selvigen
onderpandt als vurss. ende nog vijff golde gel-
dersche rijders loessbar renthen van Reijner
[...]ertz in Swolgen. daer voer sal hij pastor dat
jaergetijt halden alss voerss, und noch doen die
morgen predick op sonnendagen und hooghen
feestdaghen. dit vorg(enoemde) erff jargetijt is te boeck
gesat opten 17 october anno 1795, in p(rae)sentie va(n)
Wijnken va(n) Schelberch, Jan van Middelick, Wijn-
ken Custers, Tijs Peters schepen(en) tho Swolgen
und noch Pauli Lochtij pastoris in Meerlo
notarij publici.
[blz. 43 recto:]
des vrijdachs na H. Sacraments dach Jan
Geridt Thoenis Keltge(n)s met sijn huijsfr(ouw) Henrick
vanden Molenbroeck, Alidt sijn huijsfr(ouw) Jan vanden
Molenbroeck Thijs sijn huijsfr(ouw), Krijn sijn broeder.
die kerck sal den pastor loonen, dat hij dit jarge-
tijt halden sal, und des sondachs gehoechgemiss halde(n)
voer hun allen. und die kerck sal drij kerssen sette(n)
und drij priestern werven totten pastor. die kerck
sal oick den custer loonen, en(de) geven hem ene(n) bras-
pennick brab(ants). want die kerck dit all vurss loone(n)
sal, sal sij bueren een erff malder roggen in all
soe wijt als Jan Molenbroecks und sijn huijsfrouw
besittende waeren, und is lijfsgewin des heeren va(n)
Blitterswick besitter des guedts. dit vurss erff
mal(der) rogge sal die kerck van Swolgen boeren,
und dit all soe uut rechten van dat voerss guet.
des vrijdachs na Sijnt Jan, jargetijt, Jacop die
Brouwer en(de) Nesken zij(n) huijsfr(ouw), en(de) hoer kijnder
beij. die pastor sal dit jargetijt halden, un(d)
vigilie doen, und op dit jargetijt tweemael inder
weecken tho graeve gaen. daer va(n) sal hem die kerck
loone(n), na ander jargetijden. die kerck sal oick
vijff priesters werven opt jargetijt vurs totte(n) pastor,
dat sij miss lesen, und drij kerssen setten. die kerck
sal den coster oick loone(n), und geve(n) hem ene(n) braspen(ninck)
brab(ants). die kerck sal spinden Sijnt Jansmiss off daer
[blz. 43 verso:]
omtrint anderhalff malder rogge. item hebbe[n]
Jacop en(de) Nesken vurss gemaeckt een erff misse
als alle heilige daech vroechmiss. welcke miss die
kerckm(eiste)rs t Swolgen inder tijt wesende, dat sij diese
miss sullen laten doen een(en) goeden eerbare(n) priester
und op een altaer, die hun benoechden. waert saecke
dat die kerckm[eiste]rn vurss nijet volbrenge(n) en muchten
moge(n) sij dese miss laeten doen op een ander plaet-
se, daert hun genoechden. want die kerck dit all
utrichten moet als voors und betaelen, heft Jacop
en(de) Nesken die kerck gegeve(n) vier mergen landts
geheiten Daermanss landt. hier va(n) gilt men seven-
smael hoender und iss der junckern va(n) Goor lijff-
gewin. noch gegeven ene(n) hoijbaendt en(de) oick
een weijd gelegen achter die Gonne vuer Lichten-
merss ven. oick twee mergen lantz gelegen aen
Rammekers kamp. dit aldus geschiet bij schepen(en)
Peter Toeniss soen en(de) Thonis Jannis Putmans, bij
kerckmeistern Jacop Thijs, Hubert Geritz Hubertz soe[n]
dat dit all vurss die kerck Swolgen heffen en(de)
bueren sal, voor vurss, en(de) utrichten als is vorss.
Op Sijnt Margritten dach, off daer omtrent, jar-
getijt, Dericks vangen Eijnd, en(de) Meriken zijn
huijsfr(ouw). die kerck sal dit jargetijt halden, met
enen priester totten pastor; und drij kerssen sette(n)
ond(er) miss, wanneer dat jargetijt is. want die
[blz. 44 recto:]
kerck alle jaer hier van hefft een summern rogge
uutter den Nijen erff, dat sij tsamen gekofft hebben,
en(de) schut metten enen eijnd op Jan Oemen pass,
dat and(er) eind schut op die heij, die een sijde leit
beneven dat veldt. dit jargetijt hebben Derick
en(de) Meriken gemaeckt der kercken van Swolgen tho hal
den met beij hoer lijff, doen sij dess wael mechtich
waeren, en(de) wael doen mochten aen mechtich waren.
dit voerss erffjargetijt sal die kerck doen halden
en(de) willigen den pastoer, mit ene(n) priester, en(de)
den coster.
op Sijnt Peters avont ad vincula, jargetijt
Jacop Rutten, Grijet sijn huijsfr(ouw), en(de) hoere kijnderen,
Derick Jacops en(de) Gertruit sijne huijsfr(ouw) en(de) hoer
kijndern. die pastor salt jargetijt halden ende vi-
gilie lesen, und hoer gehoechgemiss halden des son-
dachs. die kerck sal den priester loonen, en(de) den
coster. daer voer sal sij bueren twee sum(m)ern rog-
g(en) dess utter alsulcken guedt, als sij Heijnen hoeren
soen hebben gegeven, t Swolgen in Heijnen goedt
anden Smalen broeck.
Geridt Thonis en(de) Stijn zij(n) huijsfrow, gelde(n) onser
kercke jarlix een halff erff mal(der) rogg(en), gelege(n) in ee(n)
stuck erff bowlandts voer den Lensen dijck, schietende
mitte(n) ene(n) endt op Toeniss landt ange(n) kerck, en(de) die ee(n)
sijde beneve(n) Maessen landt, o(m)trent tie(n) mergen, erff-
tijns goet.
[blz. 44 verso:]
anno vierenseuentich doen hefft Jan van
Haren den aermen tho Swolgen drijendarchtich
rijder g(ulden), en(de) drij st(uiver) brab(ants), daer van die ge
burlicke(n) dat die kerckmeisters eent altijt sulle(n)
uutrichten, metten gericht vander kercken renthe(n)
jarlix Sijnt Andriess off binnen veerthijen dage(n)
daer na onbefanghen. dit gelt iss belacht aen dat
landt dat die kerk beleent van Derick va(n) Ha-
ren gelegen aen die Rijet.
des goensdachs Onser Vrouwen Hemelfaert
jargetijt Jans van Eijnd. die kerck sal de(n) pas-
toor willigen dat jargetijt tho halden, und dan te
graeve(n) gaen, ende sondachs gehoechgemiss to hal-
den. und die kerck sal oick loone(n) den pastor, win-
ne(n) eene(n) priester totten pastor, ende drij kerssen
setten. daer voer hefft die kerck van Swolgen
gebuert XXV guld(en) current eens. und een vat
rubsaetz erffelick, gelegen in Jan Molenbroeks
guedt, dat tho Meerlo tho gewin geet. die
kerck loont oick den custer.
anno d(omi)ni dusent vijffhondert, en(de) enenvijfftich
op Sijnt Mattheus dach, is gehandt Derick
Gijlens van gene Oesterbosch aen een stuck erff
[blz. 45 recto:]
van twee mergen, geheeten Scoenacker, ende schut met
enen eijnde aen dat Smalenbroeck, en(de) met beijde(n) sijde(n)
die eene sijde op Reijner Schelberchs landt, die ander op
Henrick van Middelix landt, erff tijnss recht.
item noch die selfste Derick twee mergen landts op gene
heeck gelegen die een sijde nevens Alartz van Goors
die ander schietende op dat Bentgen dat op die heij op geet
die ander sijde liggende beneven des heern va(n) Blitterswick
landt. item dat selfste landt hefft die voerss Derick
oick tot erff tinss rechten off aengehandt. item dat
huijss met die Schaeps koij, en(de) dat backhuijs, daer die
timmering op staen, daer Derick oick aen is gehandt
tot erff tinss, drij verdel placks groot sijnde.
item van alle dese bovengenoempde sal Derick Geijlens
van aen Osterbosch, alle jaer aff gheuen tien haluen st(uiver)
brab(ants) bescheijden.
item noch hefft dese selve Derick vurss eenen mergen
landt geerffpacht, gelegen int Oesterbosch velt, gelegen
mitter eene sijden beneffen Jacops vanden Ven, vort aen
Alartz van Goor gelegen die selftste(n) sijde nevens des hee-
ren landt va(n) Blitterswick. en(de) dit landt is gelegen in
des selffste Dericx landt vurss, en(de) gepacht met vier
palen. item dese selffste Derick sal een malder rogge
geuen van dese lande alle jaer op Sijnt Andries avont
apostel. en(de) ist saecke dat hij off zijn erven ditselue nijet
betaelen. so sal die kerck Dericken voerss erffen vrijen
gewin schattinge daer op komen mach.
item oft saeck weer, dat Derick dit erff liet liggen, so
sal die kerck eenen mistwech halden om neven des hee-
ren landt va(n) Blitterswick eenen wech. hier sijn over
en(de) aen geweest Reijner va(n) Schelberch en(de) Derick To-
niss op gen Dijck als kerckm(eiste)rs inder tijt.
noch eenen haluen merge(n) gelegen neven den Scoenacker
en(de) is erff tijnss onser kercken.
[blz. 45 verso:]
des vrijdachs na die kerckwijinge onser kercken va(n) Swol-
gen, jargetijt, Wolter van Swolgen Schelberch genoe(m)pt,
en(de) joffer Marij, und Wolters alderen, susteren en(de) brue-
deren. die kerck sal willigen den curaet, offe den
vicecuraet, dat jargetijt tho halden, met vigilie va(n) u..ge-
lessen, und miss te halden van requiem voer hoer aller zie-
len. und die coster sal alle onser L. Vrouwen daghen
den curaet doen gedencken als hij dat water geve(n) sal
tho bidden een pater n(oste)r en(de) ave maria, voer Wolter
voerss sijn huijsfr(ow) etc. als boven. also dit jargetijt te hal-
den, en(de) inder missen to bidden, sullen die kerckm(eiste)rs den
curaet uutrichten een malder rogg(en) jarlix, en(de) den cos-
ter dat hij luijdt ofte singt, een halff mal(der) rogg(en) uutter
mercktheess breet sesthijen mergen erff. want die loest
daer was binnen onser kercken, hevet onse kerck in geree-
de penninck ontfangen. und om last en(de) schaede onse
kerck hier va(n) geleden hefft des verhijndert, also dat
van die penningen die pastor voer sijne(n) dienst buere(n)
sal twee summern rogg(en), und die coster een sum(m)ern
roggen van onse kerck. is met will en(de) raet des pas-
toors tho Swolgen der tijt en(de) den custer. dit is ge-
schiet bij heer Goerdt Leuwen und Floris Kruijsstock,
und daer wat gelts bij gelacht.
op Sijnt Michels dach, ofte daeromtrent, jargetijt
Jan vande(n) Kerckhoff; Trijn sijn huijsfr(ow), Peter hoer soen
Jan Bussen, Grijet sijn huijsfr(ow), Jan vande(n) Kerchoff
Metgen zij(n) huijsfr(ow). dit erff jargetijt sal Thonis
vande(n) Kerckhoff halden, met seven priesters totten
pastor, en(de) geven hun twee brab(ants) st(uiver) voer presentie
noch sal die pastor all dese vurss vanne des sondachs
[blz. 46 recto:]
gehoechgemiss halden inder kerck. hier va(n) sal hem
Toeniss ofte zijn eruen oick loonen, alsmen dat gewoen-
lick is inder kercken. noch sal Thoeniss die selve priesters
elck geuen twee brab(ant) st(uiver) voer hoer pr(e)sentie. dat jar-
getijt sal die coster dem pastor vermanen, en(de) verkundige(n)
dat hijt seidt opten stoel, als dat voerss staet. die cost(er)
sal oick die priesters geven broot en(de) wijn en(de) doen als
dat gewoenlick is in ander jargetijden. des sal he(m) Tho-
nis geven twee st(uiver) brab(ants) voer zijn p(re)sentie. dit sal
Thonis altemael loonen off zij(n) eruen. hier voer hefft
Thonis der kercken van Swolghen een stuck erffs gesat
gelegen in dat kerckvelt, omtrent groot darden halue(n)
mergen; dat voerste stuck na der kercken, dat schut aen
die Rijserk..: en(de) Thonis sal oick drij wass kerssen
setten ond(er) missen wanneer dat jargetijt is. weert
saecke dat Thonis off sijn erve(n) dat jargetijt nijet en
hiel, als hij sold, so moge(n) die kerckm(eiste)rs inder tijt we-
sonde dat selfste stuck erffs aenfanghe(n) en(de) behalden
en(de) doen dat jargetijt daer van. noch weert saecke
dat Thonis off zij(n) erve(n) die kercken eens geeven
veijff en twintich rijders, so sal die kerck dat landt
verlaten, en(de) dat jargetijt daer voer halden als Tho-
nis dat gehalden hefft, en(de) geeft den kercken wie vorss
neet die vijff en twintich rijders, so is Thonis off zij(n)
erven des ontledicht, und sijn erve(n) daer va(n) onge-
moit blijuen.
des donderdachs voer Sijnte Dionisius dach jargetijt
Gijsbrecht de Roever en(de) jouffr(ow) Margriet zijn huijsfr(ow)
Gaert hoer soen, en(de) Henrick vand(en) Hatert en(de) joiffr(ow)
Agnes sijn huijsfr(ow). die pastor sal miss singe(n) als
[blz. 46 verso:]
hoer jargetijt is, en(de) vijff graeven gaen, en(de) vigilie le-
sen en(de) hoer allen gehoechgemiss halden des sondachs opte(n)
stoel. die kerck sal werven ene(n) priester totte(n) pas-
toor. en(de) seven kerssen setten. hier van sal die kerck
bueren seven vat roggen roggen des jaers, uutter een(en) stuck
landts genoe(m)pt den Elsen acker. hier va(n) die kerck
uut te richten den pastor een halff mal(der) rogg(en), ende
die coster enen seister, daer voer sal hij luijen met
allen clocken na der missen als dat vurss jargetijt is.
des saterdachs voer Sijnt Dionijs dach jargetijt
Jan Zegers Petes Gerit Arntz Mijchel Gijsbrechts
gebrueders, Katrijn, Lijsbet Neesen Belien Geritz
aleden gesusteren van Schelberch, und Geridts van
Schelberch hoer vaders, und Lijsbet hoer moeder. die
pastor salt jargetijt halden, daer va(n) sal hij hebben
en(de) bueren drij [doorgehaald: malder met F in marge: seister] rogg(en). und die coster salt wij-
water dragen, sal hebben eene(n) seijster. und d[ie]
kerck sal setten drije barnende kerssen, hier va(n) d[ie]
kerck twee sum(m)eren. item dese selve gebrue-
deren hebben gekoijcht van Henrick van der Hatert
en(de) sijnen erven vijff malder rogg(en).
die hij leveren sal uutter den Loeperman altoos tot
voerss Vrouwen Lichtmiss. und die priester, die pastor
die de kerck bedient sal boiren dese malder rogg(en)
[blz. 47 recto:]
vrij. daer voer sal hij alle saterdach miss doen
en(de) gehoechgemiss des sondachs halden. und oick sal die
pastor bueren drij seijster rog(gen), dat sal zijn vanden
vijfften malder rogg(en), ende daer va(n) sal die coster en(de)
die kerck hoer gedeelt oick bueren, alt voer wael
onderscheijden ist.
Huberti episcopi. jargetijt als voer alle geloovige
seelen, die hoer testament hebben gemaeckt, offe
gedechtich hebben geweest onser kercken
pastor te halden, und die coster
op Sijnt Martens avondt jargetijt . Hill Maess
Schroers, en(de) Willem Schroers, en(de) Truijde sijne
huijsfr(ow), en(de) hoeren kijnderen. die pastor salt jar-
getijt halden, vigilie lesen, gehoechgemiss halden
voer hun allen vurss. und ter weecken drij dagen
Maess und Hijllen graeffe(n) gaen, des maendachs, goens-
dachs und vrijdachs. hier va(n) hefft die pastor
twee su(m)mern rogg(en), die kerck sal setten
drij wass kerssen under vigilij en(de) misse. hier van
hefft die kerck een su(m)mern roggen. die coster
luijdt, und doet alst behoort, ende sal hebbe(n) ene(n)
seijster rogg(en). dit geloopt XIII seijster rogg(en). dese
rogg gildt Willem vander Culen uutter den
erft dat hij va(n) Hijllen hefft ge-erffpacht.
[blz. 47 verso:]
item Hijll Maes hefft gegheven den aerme(n) een
malder rogg(en) te spinden Sijnt Martens avondt, alst
jargetijt is. en(de) dat malder rogg(en) gilt Wijllem
vander Culen, uutter den Wijen erff dat Hijllen vorss
toe behoerden. en(de) dit selve mal(der) rogg(en) sulle(n) die
selve kerckme(eiste)rs geven den gienen die dat best van
doen hebben.
item Maes vurss en(de) Hijllen vurss hebben oick der
kercken van Swolgen gegheven een saal landts
in dat kerck velt gelegen, daer die va(n) Tijenraij toe
te kercken gaen. daer voer salmen hoer gehoechgemiss
halden.
op sijnt Martens dach jargetijt, Derick Berch-
kamps, Hijlle sijn huijsfr(ow). die pastor sal dit jarge-
tijt halden und gehoechgemiss, en(de) tho graeff gaen alst
jargetijt is, daer Hijll gegrave(n) is, en(de) drij kerssen
setten. dem pastor loonen, und twee priestern totten
pastor willigen, dat sij miss halden op den dach. und
oick sal die kerck den custer loonen. hier va(n) boirt
die kerck een halff malder roggen in Jacop Gee-
nen guedt.
Praesentationis Mariae Virginis. erffjargetijt op On-
ser Liever Vrouwen Presentationis opten dach so nijet
gelegen, salmen dat halden dair omtrent, voer alle
gelovige zielen. die pastor sal miss singen, te graeff
gaen ten vier hoecken vander kercken, gelijck men
[blz. 48 recto:]
Aller Zielen dach. und opten stoel verkundige(n), en(de)
dat jargetijt halden. daer van sal die pastor hebben
darden haluen brab(ants) st(uiver). und die priestern die verdienst
hebben inde(n) kercken tho Swolgen sullen hebben ander-
halven brab(ants) st(uiver). daer toe sulle(n) die kerckm(eiste)rn wer-
ven soe veel priestern, dat daer tsamen seven misse(n)
gedaen werden; und loone(n) dese priestern, und loone(n)
die na alde gewoenten. die coster sal dit jargetijt doe(n)
kundigen, luijen, wijn en(de) broot geven. dess sal hij
hebben anderhalven st(uiver) brab(ants). oick sullen die kerck-
meistern setten seven kerssen, op den voerss dach inder
missen. dit salmen altomael uutrichten van onsser
kercken renthen van Swolgen. want sij daer van
ontfangen hefft veertigh Hornss g(ulden) in rechter weer-
den aen goeden gelde(n)
des manendachs na Sijnte Catharijnen dach jargetijt
Gerardt van Tienraij en(de) Mechtelt zijn huijsfr(ow), De-
rick hoer soen, Grijet en(de) Alidt hoer dochteren.
hier van hefft die kerck een malder rogg(en). sal die
priester een summern hebben, die de kerck bedient.
daer voer sal die priester vurss hoere begengkeniss
off gehoechgemisss halden des sondachs; und alle manen-
dach te graeff gaen. und die kerck sal den coster
lonen, en(de) drij wass kerssen setten barnende. dit gelt
hefft gebuert die kerck va(n) Swolge(n) als tot een
malder rogg(en), en(de) moet den pastor zij(n) sum(m)ern uut-
richten, en(de) den coster zijn portie.
[blz. 48 verso:]
jargetijt des vrijdachs na Sijnte Catharijnen dach
Kerstgen van Haverenkamp en(de) Lijsbeth zij(n) huijsfr(ow)
die kerck sal den investijt willigen dit jargetijt
te doen, en(de) vigilie te lesen, alle sondach gehoech]
gemiss te halden, aller vrijdach te graeff tho gaen
hier van sal bueren die kerck erffelijck tho Tien-
raedt uut .... hoere guede toe Tijenraedt gelegen
een malder roggen. die kerck sal oick sette(n) ond(er)
vigilie en(de) miss drij kerssen.
dit voirss malder roggen hefft Derick van Haver-
kamp beleent van die kerckm(eiste)rs tho Swolgen voer
XXXX Hornss g(u)l(den) offte die guede weerdt daer voer
en(de) off die kerck van Swolgen ge.elich wond ..so
sal sij Derick voerss veertich Hornss g(u)l(den) wederom
geven, en(de) gebruijcken dat malder rogg(en) selven tot
hoeren schoonsten, als sij dat alsus gedaen hefft
anno dusent vijffhondert un(de) XXIX die Nicolai
is dit voerss malder roggen verkofft, und dat gelt
inden kercken orbar bracht.
jargetijt op sijnte Barbaren dach Wijn van
den Helling, und Henrisken sijn huijsfr(ow). die kerck
sal den pastor lonen, dat hij dit jargetijt helt na
gewoenten onser kercken, und twee priestern lo-
nen totten pastoor dat sij miss halden opte dach
dess jargetijts. und oick den coster loonen nae
gewoente(n) onser kercken. buert hier van twee
malder rogg(en), uutter den goedt tho Wanss(um) gele-
[blz. 49 recto:]
gen inden Hellingh. datmen meer daer voer doen
sal, steet in desen boeck geschreven daer men vindt
vander maendachs misse, sij luiden voerss oick
laten doen. dese twee malder rogg(en) sijn verkofft
ende gelacht a(nn)o xvc (1500) en(de) vijffthijen
[blz. 50 recto:]
item den hoogen Drijss aen die Vaertackers Koel
de welcke toe hefft gehoert Rhenir van Schelberch
en(de) Lijsbet zijnder huijsfr(ow), welcker Rhenir en(de) Lijsbet
zijn huijsfrow onser kercken van Swolgen verkofft hebben
en(de) opgedragen nae den landtrecht als alle erffkoep toe
behoort, int jaer van 1.5.59.
Jan Godden is behandt tot lijffgewins rechten aen vijff
mergen landts gelegen aengene(n) Oesterbosch, van onser
kercken van Swolgen, gelden daer aff twee tijnss groote(n)
in behoeff Peter en(de) Henrick zijne(n) bruederen als rechte
erven, nar inhalt hijlicx voerwarden die sij daer va(n) hebben.
Geridt Godden en(de) Jan Godden sijn behandt tot lijfgewins
rechten aen vijff mergen lantz die helfft, gelegen aengen
Oesterbosch, va(n) onser kercken va(n) Swolg(en), geldende daer
aff twee tinss grooten, in behoeff der rechter erven.
gelden onser kercken alle jaer een halff erff mal(der) rogg(en)
geheiten den Krops Kamp die helfft
Wijnant vander Donck hefft gegeven onser kercke(n)
van Swolgen een malder rogg(en) erffelick te bueren
uut sijne(n) erfftinss goet, dat hij hefft op die Weijgart,
hier uut salmen hem gehoegen zijn wijff en(de) kijndern.
die kerck sal hebben twee summern rogg(en), die pastoor
een vat. en(de) dat seste(n) vat sullen die kerckm(eiste)rn
twee vande aermen gheve(n), die t Swolgen weeren,
schoen om gelden und wess sij va(n) noot weeren. dit steet
oick beschreven achter int alt miss boeck.
[blz. 50 verso:]
Jan opgen Heij, und zijn huijsfr(ow) die gelden dit halff
malder rogg(en). dat in Wijllem Maes landt lach, op ee-
ne(n) mergen aen dat Zijtter Ven. welcke halff malder rogg(en)
Jan vanden Kerckhoff en(de) Metgen sijn huijsfr(ow) gegeven
hebben onser kercken. dit halff malder rogg(en) sulle[n]
die kerckm(eiste)rs, suecken, op enen mergen landts, schieten(de)
gelegen beneven Rutt Mijchels landt, schietende metten
eenen eijnd op Derixken van Harens landt.
Meus Hubrechtz en(de) Heilwich sijn huijsfr(ow) hebben ge-
geven een pont wass onser kercken van Swolgen, vande(n)
Hellingh, gelegen inden kerspell van Wanssum. dit gaff
Drijes vande(n) Kerckhof onser kercken, datmen zij(n) ge-
hoechgemiss des sonnendachs hier voer halden sold.
In Welre hij is gelegen landt, dat steet een huijss op,
daer is van gegeuen der kercken va(n) Swolgen een halff
malder rogg(en). daer voer sal die kerck doen gehoiechge-
miss Alerden van Brugghe, en(de) Derick van Tienraidt
dit landt hefft [niets geschreven] van Beijenbrugge(n), desen pacht
is verkofft voer twelff Hornss g(u)l(den). und dat gelt is aen
die taeffell gelacht.
Geridt van Tienraidt hefft in die kerck van Swolgen
gegeven sjaers een malder rogg(en), gelegen op een stuck
lants in die heerlicheijt van Tienraidt, und ligt voer in
eene(n) mergen, und geet die wech neven, die van Tienraij
geet op die merckthege. hier voer sal die kerck van
[blz. 51 recto:]
Swolgen hem gehoighen des sonnendachs inder kercken
van Meerlo, und van desen voirss malder roggen uutrichten
een pont wass jarlix.
Wijllem vanden Venne hefft gegeve(n) der kercken
va(n) Swolgen, eenen haluen mergen lantz, gelegen inden
Daill. hier van die kerck sal Wijllemen Belien en(de)
hoeren kijndern gehoichgemiss doen des sondachs.
Met van Ravensacker hefft gegeven in die kerck
van Swolgen, enen haluen mergen lants . gelegen aenden
sije Raijtgen. daer om moet die kerck des sonnendachs
gehoichgemiss doen.
Geridt Koenkens soen gilt van sijne(n) guedt en(de) landt
een su(m)mern rogg(en) jairs. dit hefft gegeven Zelie
sijn moeder der kercken van Swolgen, dat sij daer doer
sal doen gehoichgemiss des sondachs Koenken zijns va-
ders, Celie sijnder moeder.
Gijsbrechts zoen, en(de) Neess sijn huijsfr(ow) hebben der
kercken van Swolgen gegeven een summern roggen,
gelegen in een stuck landtz, dat toe behoort Geridt
van Schelberch inden kerckvelt, genoempt den Pael-
acker. hier voer sal der kerck hoer beijder alle
sonnendach doen gehoeghen.
[blz. 51 verso:]
Lijsbet vanden Tempel, en(de) hoer kijndern gege-
ven onser kercken, seven seijster rogg(en) jaers, ende
liggen in Segers guedt van Schelberch aender Le-
graven.
heer Wijllem heer tho Broichusen, hefft gegheven
der kercken to Swolgen des jaers een malder even
uutter zijnen teijnden tot Swolgen te bueren.
hier voer salmen sijnre alle(n) sonnendachs gehoige(n)
tho Swolgen.
Egbrecht van Broichusen hefft gegheuen onser kerc-
ken van Swolgen. een vat # jaers, gelegen inde(n)
Kerckvelt op een stuck lantz, genoempt den Heit-
stricke(n). hier voer sal onse kercke(n) hem gehoegen.
[in de linkermarge bijgeschreven, in te voegen bij #:]
# rogg(en)
item onse kerck sal gehoegen joeffrow Beele(n)
van Broichusen, und heer Arndt hoeren broeder
alle sonnendage(n). wat die kerck daer va(n) buert
steet hier nae beschreven, daer ons kerck lijff
gewijns rechten geschreven staet.
[blz. 52 recto:]
Sander die Smit, und Bert sijn huijsfrouwe
hebben gegheven der kercken van Swolgen, drije
seister roggen, dit gelden Derick und Jan
gebrueders, uut eene(n) stuck lantz op den Oesterbosch
daer voer sal die kerck hoer beijder jargetijt hal-
den.
die kerck sal gehoegen doen des sonnendachs
Henrick vanden Ven, en(de) Met sijn huijsfr(ouw), Wijllem
vanden Venne, Lijsbeth sijn huijsfr(ouw). wat die kerck
hier voer hefft, steet voer in oeren jargetijt des
vrijdachs ante imio cavit
dese voerschreven jargetijden helt men tsamen alle
jaer des anderen daechs, nae Aller Zielen dach.
Gaerdt Keijkens soen vander Smijssen, und Lijsbeth
zijn huijsfr(ouw) hebben der kercken van Swolgen gege-
ven twintich currentz geltz. hier voer moet die
kerck laten doen altijt des sondachs gehoechgemiss,
en(de) hoeren jargetijt, mitten gienen die die kerck
helt. die kerck helt dese jargetijde tsamen op eene(n)
dach alle jaer des anderen daechs nae Alle Elendige(n)
Zielen dach. dit vurss gelt hebben die kerckm(eiste)rs
geboirt, und inder kercken oerbair gelacht.
[blz. 52 verso:]
Rem Zegers soen Schelberch hefft om Godts will ge-
gheven der kercken van Swolgen een somme geltz,
daer voer sal die kerck sijn gehoechgemiss doen halde(n)
alle sonnendach, und jargetijt met den ghienen
die de kerck helt dess andern daechs nae Aller
Zielen dach.
item Wijer hefft der kercken van Swolgen geghe-
ven een malder roggen erffelick. daer van sal die
kerck zijn gehoechgemiss doen des sonnendaechs. und
sijn jargetijt des meijs. dit vurss gelt gilt Gerit
Thoniskens soen van Dijck, en(de) Stijnken zij(n) huijsfr(ow),
uut een stuck lantz gelegen aen den Raetschen Bossch
en(de) schut metten enen eijnd opten Raetschen Bosch,
ende schut metten eender sijden neffen Gooren landts
item Goert van Tijenraidt, und Lijsbeth zij(n) huijs-
frow hebben gegheven der kercken va(n) achtij-
en Rijns g(ulden) eens. hier van sal die kerck hun ge-
hoichgemiss laten doen dess sonnendaechs. und des
jaers oick hoer jargetijt halden, und hoir kijndern.
Jan Buijssen en(de) Grijet sijn huijsfr(ow) gegeve(n)
onsser kercken va(n) Swolgen, een stuck landtz, gelege(n)
Rijserkens kamp. en(de) hier voer moet die kerck
hun gehoegen dess sonnendaechs, en(de) jargetijt alle
jaer.
[blz. 53 recto:]
Derick va(n) Eijnd, en(de) Gertruijdt sijn huijsfrow hebben
gegeven onser kercken van Swolgen thijen rijnss g(u)l(den) hier
voer sal die kerck hoer beijder gehoichgemiss doen halden,
ende Baten hoerre moeder, en(de) des jaers hoerre alderen
jargetijt. ende dit voerss gelt is aengelacht tot vollens
tot onsen eenen kelck.
Maes Schroer, en(de) Hijll sijn wijff, hebben der kercken
van Swolgen gegheven een stuck landtz, gelegen inden
Kerckvelt. daer voer sal die kerck hun gehoechgemiss
doen doen, ende jargetijt mit desen vurss. und dit
voorss landt hefft [niets geschreven] voer eene(n) erff
pacht. und gilt van desen landt voerss der kercken vijf
seister rogg(en) jaerlix.
Gerit Wijkens knaep hefft gegeven onser kercken
derthijen Arnemsche g(u)l(den). daerom sal die kerck des
sonnendaechs doen hem gehoegen. und sijn jargetijt
mitten anderen halden.
het is tho weeten, dat Henrick Meteren und Neijss
sijn huijsfr(ow) betaelt hebben, als vander Gilden wegen
nu und ten eewigen dagen thoe, voer hun und voer hun
erven, also dat sij gheen opspreecken en sullen hebben
op dat selfste guedt dat Henrick besittende is, tho Tijen-
raij Molenbroix goedt. hier sijn over und aen gewest
als lathen van Tienraij Peter die Mollenaer, Gaertge(n)
die schroer.